Historie
Historie
Baijum , kerk en klooster
De kerk van Baaium maakt samen met de kerk in het nabijgelegen Wjelsryp deel uit van de Protestantse Kerk Nederland en was aanvankelijk Nederlands Hervormd. Vermoedelijk staat er al sinds eeuwen een kerk in Baaium.
Omstreeks het einde van de twaalfde eeuw werd te Baijum een kerk gesticht door Jelmer, kloosterbroeder uit Mariëngaarde. Hij kreeg financiële steun van een vermogend man Ulbodus, abt van Lidlum en van een rijke edele vrouw Simk of Sinika. Daarna werd ook een nonnenklooster gebouwd nabij Winsum omdat het klooster Lidlum te klein werd. Het nieuwe klooster, waaraan de naam Kleasterdyk nog herinnert, werd St. Michielsberg genoemd. De landerijen van het klooster strekten zich uit van Winsum tot Baaium, waardoor dit dorp in die tijd ook wel Monnike Baijum of Michielsberg werd genoemd.
In 1388 werd het klooster aangevallen door de Schieringers, die het niet op de abt van Lidlum hadden voorzien. Tijdens de 80-jarige oorlog werd het door de Spanjaarden in bezit genomen en versterkt. Na de Beeldenstorm werd het klooster in 1592 afgebroken.
De voorganger van de huidige in 1876 gebouwde kerk dateert vermoedelijk uit de late middeleeuwen en had een voor Fryslân karakteristiek aanzien.
In oktober 1703 krijgt de Grietman van Hennaarderadeel de aanschrijving van Gedeputeerde Staten om de R.K. priester te beletten dienst te doen in de Kapel te Baijum. Vanaf dat jaar domineerde dus ook in Baaium de Reformatie.
De nieuwe toren
In 1864 kreeg Barend J. Sitenga van Wommels van de kerkvoogden en floreenplichtigen opdracht om een bestek, tekening en begroting op te laten maken voor de bouw van een nieuwe toren. De nieuwe toren met een spits werd gebouwd door Tjeerd Venstra voor f. 5.414,-.
De eerste steen van de toren werd gelegd door de jonge Hinke Felkers, terwijl in die periode als kerkvoogden fungeerden: Jan Piers Eringa, boer in Edens en bekend uit de tijd van het Friese Reveille, Taeke Stellingwerf, boer te Baijum en Ruurd Span, koemelker te Baijum.
Bij de bouw deed zich nog een ongeval voor, zoals de Friesche Courant van 14 augustus 1865 vermeldt:
“Toen de Koning, een balk die van boven af regt door den toren loopt, geplaatst zou worden, viel hij met stengen en al – na eerst het dak der kerk getroffen te hebben – op het kerkhof ter neder. Het werkvolk bleef ongedeerd, wat zeker een wonder mag genoemd worden”.
In hetzelfde jaar worden bij A.H. van Bergen te Heiligerlee twee nieuwe torenklokken besteld en in 1874 zou G. de Looze, horlogier te Leeuwarden een nieuw torenuurwerk leveren.
De nieuwe kerk
Op 15 juli 1876 legde de Baijumer bakker Sjoerd Jarigs Wenselaar, zoon van kerkvoogd Wenselaar de eerste steen van een nieuwe kerk. De oude zadeldaktoren was in 1865 al vervangen door de huidige spitstoren. De kerk is een ontwerp van S. van Veen, gemeentearchitect van Hennaarderadeel, die in Spannum woonde.
Het gebouw is in een eclectische stijl uitgevoerd. Of zoals Peter Karst-karel in het Friesch Dagblad in 1977 noteerde: “Pas binnen is de decoratieve overdaad verbazingwekkend (…) De plafondranden zijn met fijn uitgewerkte lijstjes onderverdeeld in vlakken die afwisselend een vruchten- en bladerenornament bezitten. De plafondconstructie lijkt gedragen te worden door pilasters met maniëristische (16e eeuwse) kapitelen en smalle kapitelen met neo-classicistische (begin 19e eeuw) ornamenten. De vlakke raamlijsten zijn aan de bovenzijde versierd met rococo (18e eeuwse) sluitstukken. De merkwaardige neerhangende balusters van de gewelfrand zijn wel een zeer gedurfde fantasie van de architect. Zo zijn aan de ruimtelijke zeer bewegelijke kansel ook de stijldecoraties uit allerlei stijlperioden te onderkennen. Zowel de kansel als de twee kerkeraadsbanken kregen baldakijnen waarop eveneens ongewone versieringen werden aangebracht.”
Maar toen de kerk in 1876 klaar was, waren de meningen verdeeld. Het ‘Nieuwsblad voor Friesland’ van Hepkema schreef: “Men schijnt bij de bouw van de kerk gedacht te hebben an ’t antieke, zoodat de muuren boven boogsgewijs uitspringen, doch overigens denkt men meer aan een moderne villa, dan aan een stemmig Godsgebouw. Er zit geen stijl in, geen karakter. Veel bogen, veel ramen en kanteelen, maar te weinig éénheid in harmonie, ook van kleur”.
Stukwerk
Met name aan het rijk geornamenteerde interieur heeft de kerk uiteindelijk de status van Rijksmonument te danken. Vooral het stukwerk is bijzonder. Het is uitgevoerd door de bekende stukadoor J.D. Fast uit Leeuwarden. Al vrij snel na de bouw bleek het ornamentele stukwerk behoorlijk onderhoudsgevoelig. Dat onderhoud werd in de beginjaren uitgevoerd door de eveneens bekende stukadoor J.F. Wempe. Maar het bleef problematisch en bij de laatste restauratie is gekozen voor een grondig herstel, waarbij alle loszittende delen opnieuw zijn vastgezet en de ontbrekende delen zijn nagemaakt.
Ook de gebrekkige klimaatbeheersing heeft bijgedragen aan het verval van het monumentale interieur. Aanvankelijk zal de kerk verwarmd zijn met de gebruikelijke kolenkachels, maar gedurende enkele decennia aan het begin van de vorige eeuw was er centrale verwarming. Het ketelhuis, een ontwerp van de Leeuwarder architect Reinalda stond achter de school (nu het dorpshuis De Eartpot) en liep door de tuin van het schoolhuis, onder de straat door naar de kerk.
Kleuren
In de aanloop naar de laatste restauratie is een uitvoerige kleurverken-ning uitgevoerd om te achterhalen wat de oorspronkelijke kleuren waren. Dat onderzoek werd bemoeilijkt doordat op enig moment in de 20ste eeuw al het houtwerk is kaal gehaald ten gunste van de overwegend groene kleuren, die jarenlang het karakter van het interieur bepaalden. Ook archiefonderzoek gaf weinig houvast op dit punt. Tijdens het kleuronderzoek en de voorbereiding van het schilderwerk werden evenwel restanten aangetroffen van eerder toegepaste kleuren: naast groen ook zwart, rood, roze, zachtgeel, antraciet en imitatie eiken en bladgoud. Op advies van restauratiearchitect Gerben Brouwer werd er voor gekozen de oorspronkelijke kleurstelling zoveel mogelijk te benaderen. Feitelijk op verschillende plaatsen aangetroffen kleurresten gaven voldoende houvast. Zo werden bij het voorzichtig afschuren van het stukwerk onder het orgel oorspronkelijke marmerimitaties aange-troffen in roze en zachtgeel. Volgens de Leeuwarder Courant uit 1876 hadden “de verwers van kerk en orgel, de heeren P. Kaapstra te Welsrijp en C. Zoete te Sexbierum wel een woord van lof verdiend voor hun sierlijk werk”. Datzelfde geldt natuurlijk voor de schilders, die aan de laatste restauratie vakkundig hebben bijgedragen.
Alles was er in 1876 op gericht geweest een bijzonder gebouw tot stand te brengen, dat in deze provincie uniek kan worden genoemd. Kosten nog moeite werden gespaard. Zo werden de bijzondere vloertegels, in een soort Escher-motief, betrokken bij de firma Boch Frères te Maubeu-ge in Frankrijk.
Orgel
De beschikbare middelen – met name verkregen door de verhuur van scharlanden – stelden de kerkvoogdij ook in staat een nieuw orgel te laten bouwen door Willem Hardorff, orgelfabrikant te Leeuwarden. Het ‘oude’ orgel was in 1860 ook door hem gebouwd, maar dat vond men toch wat te bescheiden.
Hardorff was een bekende en gewaardeerde orgelbouwer in die tijd, die minstens 17 orgels op zijn naam heeft staan, ondermeer in Easterein, Easterlittens, Winsum en Kimswerd. Het Baaiumer orgel heeft twee manualen en pedaal.
Hardorff staat in een rijke orgeltraditie. Zijn grootvader van Deense afkomst was leerling van Hinsz en vestigde zich in Leeuwarden. Zijn vader had niets met orgelbouw en was boekbinder in Leeuwarden. Maar Willem Hardorff pakte de draad weer op weer op en gaat in de leer bij Van Dam. In 1843 neemt hij na de dood van Wilhelmus van Gruisen diens zaak over. Dit bedrijf runt hij tot zijn 65ste. In 1880 verkoopt hij het geheel aan Johan Frederik Kruse (1848-1907), zijn leerling, mees-terknecht en schoonzoon. Het orgel is weer bespeelbaar, maar is wel aan een aanvullende restauratie toe.
De dispositie is als volgt:
Hoofdwerk:
Bourdon 16, Prestant 8, Gedekt 8, Octaaf 4, Speelfluit 4, Quint 3, Octaaf 2, Mixture 3, Trombone 8 (bas / discant)
Bovenwerk:
Roerfluit 8, Viool 8, Melofoon 8, Salicionaal 8, Flûte Harmonique 4, Quintfluit 3, Gemshoorn 2, Dulciaan 8, (Muet, vrij)
Aangehangen pedaal.
De Baijumer vonte
Het Baaiumer Doopvont is wereldberoemd in Baaium en omgeving. Er is zelfs de uitdrukking “sa grut as de Baijumer fonte” aan ontleend. Het is een groot vierkant zandstenen geheel uit de veertiende eeuw, dat om de een of andere reden begraven is geweest, maar in 1668 weer is opgegraven. Daarvan getuigt een opschrift op de zijkant:
“Dit is het Baijumer vondt, die vergeten lag in de grond,
Is 1668 wederom opgerecht, omdat daar veel van werd gesecht,
God wil ons dorp en land bevriën, voor bijgeloof en afgoderieën”.
Recent onderzoek toont aan, dat het in Baaium helemaal niet om een doopvont gaat maar om een onwaarschijnlijke reconstructie: van de vier in de grond aangetroffen platen van grijs-witte Bentheimer zandsteen is een doopvont gemaakt. Onduidelijk is of die platen oorspronkelijk toebehoorden aan een altaar of een koorafscheiding. Het blijft dus een mysterieus maar mooi verhaal.
Wijzigingen interieur
Niet alleen de kleuren zijn in de loop van de jaren gewijzigd. Hetzelfde geldt nl. ook voor de opstelling van het kerkmeubilair. Oorspronkelijk bestond het merendeel van de zitplaatsen uit houten kerkbanken in een opstelling van drie rijen. In de jaren zestig van de vorige eeuw werd besloten deze banken te verwijderen, toen de vloer moest worden vernieuwd. Ook het liturgisch centrum werd “vernieuwd”, waarbij de koorafscheiding eveneens werd gesloopt en de voorste herenbanken werden verplaatst naar de oostzijde. Het Baaiumer doopvont werd verplaatst van de hal naar het liturgisch centrum en er werden replica’s van zogenaamde Deventer stoelen geplaatst. De kerk werd toen ook aangesloten op het elektriciteitsnet en er kwamen gevelkachels. De door verplaatsing van de herenbanken in de vloer ontstane gaten werden aangevuld met tegels uit de hal. Aldaar werd het geheel opgevuld met grijsgewolkte badkamertegels.
De laatste restauratie
De laatste restauratie van de kerk in 2011/2012 omvatte het herstel van het monumentale stukwerk en het in de vermoedelijk oorspronke-lijke kleuren schilderen van het interieur (eiken imitatie, marmerimitatie in roze en zachtgeel, houtwerk in zwart en goud). Achter in de kerk werden opnieuw enkele houten kerkbanken geplaatst, die herinneren aan de vroegere inrichting. De eerder aangeschafte Deventer stoelen werden herplaatst.
In de hal werden bijpassende tegels gelegd. In de vroegere kleine consistorie werden een keukentje en een toilet aangebracht. Het Baaiumer vont kreeg een plaats achter in de kerk, aan de gebruikelijke westzijde bij de uitgang. Vanwege het toekomstig gebruik werden verder gordijnen binnen de rondboog ramen geplaatst en werd de kerk voorzien van een geluidsinstallatie. De elektra werd vernieuwd en de verlichting aangepast, terwijl ook centrale verwarming is aangebracht.
Het orgel is schoongemaakt, gestemd en op onderdelen hersteld, waardoor het weer bespeelbaar is.
|